Thomas Kunst

Hoofdzaken kunstbeschouwing

  • Wat is het verschil tussen voorstelling en vormgeving (voorstelling is: wat zie je?, vormgeving is beeldende aspecten, hoe is het vorm gegeven?)
  • Wat is het verschil tussen beeldende middelen en beeldende aspecten. Beeldende middelen hebben betrekking op beeldende aspecten, materiaalaspecten en techniek aspecten.
  • De belangrijkste beeldende aspecten uit je hoofd leren!

Beeldende aspecten zijn: - lijn - vorm - kleur - licht - ruimte - textuur - compositie ( bekijk ook de filmpjes hier)
  • Enkele belangrijke punten bij de beeldende aspecten:
Kleur
- kleurencirkel [primair, secundair, bijzonder secundair (oranje, groen, violet), tertiair, complementair, niet-kleuren (zwart, wit, neutraal grijs) en niet-neutraal grijs (= ‘gekleurd grijs’)]
- kleurwerking [gevoelswaarde (warm-koud, psychologisch); ruimtelijke werking (kleurperspectief, warm-koud)]
- betekenis van kleur, kleursymboliek
- optisch mengen [transparante lagen, door elkaar schilderen (bijvoorbeeld toetsen), pointilleren, kleurenraster]
- kleurcontrasten leren en hun werking snappen
- kleur en licht [impressieve kleur, schaduw- en lichtkleur, sfeer]
- kleurgebruik [expressief, impressief, decoratief]
- kleurgroep [aardkleur, pastelkleur, bonte kleur, kleurfamilie]
- overige [monochroom, polychroom, plaatselijke/lokale kleur].

Licht
- lichtsoort [natuurlijk licht, niet-natuurlijk licht], lichtkleur, lichtintensiteit [fel, zwak, diffuus]
- lichtval [direct licht, indirect licht, lichtreflectie] en lichtrichting [van links/rechts, van onder/boven (hoeveel), op de beschouwer toe (tegenlicht), van de beschouwer af (meelicht)]
- gevolgen van licht [eigen- en slagschaduw, meervoudige slagschaduw, kernschaduw, gebroken schaduw, glimlicht, spiegelbeeld].

Ruimte
driedimensionaal.
Bij beeldhouwwerk is ruimtewerking afhankelijk van vorm: moet je er omheen lopen om de vorm helemaal te kunnen begrijpen?
1. duidelijke voorkant, 2. soort vorm (torsie, uitsteeksels, overlapping, gesloten/open enz.)]
- licht-schaduwwerking op de vorm door textuur, uitstekende delen enzovoort
- materiaal + materiaalgebruik [glimmend materiaal, spiegels enz.]
- markering van de ruimte [hoe wordt ruimte gemarkeerd, speciaal: gaten in beeld, lijnen om veld enzovoort]
- relatie product – omgeving [bijvoorbeeld schaal, veel glas, spiegels, gesloten/open vorm]. Bij gebouwen is ruimtewerking afhankelijk van vorm: licht-schaduwwerking: plastische werking gevel door golvingen, in- en uitspringende delen [ramen (als 'gaten' in gevel, diepliggend of in gevelvlak, geaccentueerd of juist niet), zuilen, randen, versieringen, borstweringen, luifels, uitspringende daken enz.]
- deuren/ingangen: valt de ingang op, of juist niet? Hoe wordt dat bereikt?
- materiaal + materiaalgebruik [glas, glimmend materiaal, spiegels enzovoort]
- relatie product – omgeving [o.a. schaal (Madurodam), veel glas, gesloten/open]. tweedimensionaal.
- de ca. tien manieren van ruimte-suggestie uit je hoofd leren!
- ruimte-uitbeelding zonder ruimte-suggestie.
- standpunt: 1. plaats [afstand en hoogte] (horizon = ooghoogte beschouwer)]; 2. rol van de beschouwer
- lijnperspectief: principe snappen [horizon (natuurlijke en perspectivische horizon), vluchtpunten, oogpunt, wijkende lijnen, vluchtlijnen, tafereel]
- ruimte-ordening: bijv. in plans, coulissen, repoussoir.

Compositie
- trefwoorden: ordening, relatie, vlakverdeling
- compositietekening [geef in kader (van juiste verhouding) op de juiste plaats en grootte aan:
1. belangrijkste contouren;
2. compositorische lijnen [opvallende compositorische richtingen en tegenrichtingen, bewegingslijnen];
3. aandachtsplek (hoe ontstaat hij?);
4. licht-donkerverdeling;
5. kleurcompositie;
6. grondvorm(en) in de compositie (driehoek, diagonaal, fries, over-all enz.). Concludeer: rustig/beweeglijk, statisch evenwicht of meer dynamisch evenwicht (waardoor?)]
- herhaling (van richting, kleur, vorm), kan ritme/ruimte geven.
- contrast (kan overigens bij ieder beeldend aspect optreden).

Overige kunstbeschouwing.
Het schema kunstbeschouwing

Materialen en technieken kennen en/of herkennen (bekijk ook de filmpjes hier); ontstaansproces; werkwijze; hanteringswijze:
- teken- en schildermaterialen: pigment, bindmiddel, verdunningsmiddel, (conserveringsmiddel, vulmiddel)
- tekenen: potlood, lood-/zilverstift,
- pen/penseel en inkt (penstructuren, arceren, wassen, poetsen, gummen), houtskool, krijt (zwart/wit/rood), olie-, vet-, pastelkrijt)
- schilderen: fresco [muurschildering in natte kalk, karton, dagdeel]; ei-tempera [mat,
arcerenderwijs aanbrengen, niet transparant, geen goede kleurovergangen en stofuitdrukking mogelijk, droogt snel]; olieverf [dekkend of in transparante lagen, glacis, glaceren, grote verfijning, goede stofuitdrukking en kleurovergangen, lange bewerkingstijd mogelijk door lange droogtijd]; acrylverf [moderne variant van olieverf v.a. 1960, voordelen: verdunningsmiddel is water, droogt snel, droogt door en door]; gouache/plakkaatverf [dekverf]; aquarelverf [1. nat in nat, 2. Laag over laag (= in transparante lagen) en verder: wit uitsparen, afvloeien en wassen][rol v. wit
papier?]
- grafiek: vier drukprincipes; grafische technieken en hun werkwijzen: kennen en
herkennen [houtsnede, boekdruk, linoleumsnede, houtgravure; ets, aquatint, droge naald, metaalgravure; lithografie; zeefdruk].
- beeldhouwen: technieken kennen en herkennen [directe en indirecte technieken]: 1. Beeldhouwen (hakken enz.), 2. modelleren (boetseren enz.), 3. construeren (lassen, schroeven, lijmen enz.), 4. stapelen, 5. vervormen (buigen, branden enz.), 6. gieten in een mal (gietvorm); materialen kennen en herkennen [traditioneel zijn: marmer, natuursteen, hout, gips, klei, was]; globaal het proces kunnen beschrijven van
hakken, modelleren en gieten; zie stencil beeldhouwtechnieken.
- textiel: enkele technieken [weven (schering en inslag), knopen, naaien, vlechten, borduren, spinnen, applicatie, patchwork, hangen, omwinden].
• Architectuur: constructie [1. dragende, 2. rustende (o.a. dichtende) delen, 3. [massiefbouw, architraaf-, gewelf-, zelfdragende muur, skeletbouw met gordijnmuur];gewelfsoorten [koepel- (op pendentieven), ton-,(rond/spits) kruis(-rib)gewelf]; ruimtewerking; relatie product – omgeving [binnen – buitenverschil];fabricagewijze onderdelen [machinaal(prefabricage, standaardisatie) of handmatig]
• Industriële en ambachtelijke vormgeving:[fabricagewijze onderdelen [machinaal (prefab, standaardisatie) of handmatig];functie [gebruiksfunctie, beeldende -,symbolische -]; vorm–functierelatie; functionaliteit [welke eisen kunnen aan een product worden gesteld om te kunnen spreken van een goede gebruiksfunctie?];
• Reclame: aandacht trekken; relatie beeld – tekst[beeldend en verwijzend]; relatie boodschap –vormgeving – doelgroep: