Thomas Kunst

Afbakening examenstof

Toelichting op de eindtermen (zie voor meer informatie op Examenblad.nl - Syllabus)

Het centraal examen bestaat uit twee delen, een theoretisch deel (CSE) en een praktisch deel (CPE). In dit hoofdstuk geven we in paragraaf 3.1 een toelichting op de eindtermen uit het examenprogramma van het theoretisch deel (domein A Vaktheorie). Aansluitend daarop een toelichting op de in de syllabus gehanteerde begrippen 'thema', ‘subthema’, 'probleemstelling' en 'exameneis'. Daarna gaan we in op de specificatie van de examenstof voor het CSE 2017. In paragraaf 3.2 wordt de keuze voor het thema Voorbeeldig van het CSE nader toegelicht. Een omschrijving van het CPE, gebaseerd op de (sub)domeinen A2 en B van het examenprogramma, komt in paragraaf 3.3 aan de orde.
3.1 CSE Het CSE heeft betrekking op domein A (Vaktheorie). In dit domein staan twee eindtermen, 1 (Beschrijven, onderzoeken en interpreteren) en 2 (Beschouwen). Subdomein A1 (Beschrijven, onderzoeken en interpreteren) Eindterm 1 Wat wordt er van de kandidaat verwacht? Hij kan - mede op basis van bronnenmateriaal - het beeldend werk van kunstenaars en vormgevers beschrijven, onderzoeken en interpreteren. Hierbij moet rekening worden gehouden met tijd, plaats, functie en kunstopvattingen maar ook met normen en waarden en de historische ontwikkeling vanaf de klassieke oudheid tot heden. Kortom, kunsthistorische kennis is nodig om het examen goed te kunnen maken; kennis over kunstwerken en inzicht in kunstwerken. Cultuurhistorische kennis is en blijft belangrijk ter ondersteuning van de kunstbeschouwing. Dit houdt bekendheid in met verschillende visies op beeldende kunst. Deze visieverschillen komen aan het licht bij vergelijkingen van kunst en cultuur uit verschillende tijdperken. Subdomein A2 (Beschouwen) Eindterm 2 De kandidaat kan twee- en driedimensionale beelden en vormen beschouwen en kan deze beschouwing verwoorden en/of verbeelden. Het betreft beeldende kunst, architectuur en vormgeving. De beschouwing kan betrekking hebben op diverse facetten van een kunstwerk: het proces, het product (vormgeving, en indien van toepassing, voorstelling en inhoudelijke aspecten) en de context. In bijlage 4 worden de verschillende beheersingsniveaus toegelicht die van kandidaten bij het CSE tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving verwacht worden. Deze beheersingsniveaus zijn van toepassing op de eindtermen A1 en A2.
3.1.1 Thema’s, subthema’s en periodes Het begrip ‘thema’ is op te vatten als een invalshoek die gelegd wordt over de kunst zoals die in de loop van de geschiedenis is gecreëerd. Vanaf het examenjaar 2017 is gekozen voor het thema Voorbeeldig omdat daarmee de relatie tussen hedendaagse en oudere kunst goed te leggen is. Ook het verband tussen de beeldende praktijk en de kunstgeschiedenis / kunstbeschouwing is goed zichtbaar te maken. Scheppen en schouwen kunnen nauw op elkaar betrokken worden. Het gegeven dat een voorbeeld zowel in de (beeldende) praktijk als in de kunsttheorie inhoudelijk in meer of mindere mate een rol speelt is dus leidend voor dit thema. Meer informatie over het thema staat in paragraaf 3.2 beschreven. Het thema Voorbeeldig is uitgesplitst in drie samenhangende subthema’s ‘Imitatio’ (imiteren), ‘Variatio’ (variëren en/of interpreteren) en ‘Aemulatio’ (overtreffen). Het thema heeft met name betrekking op de vier volgende periodes: 1500-1750, 1750-1900, 1900-1945 en 1945-heden. Daarnaast kunnen er relaties gelegd worden met de periodes die vermeld staan in de basisstofomschrijving (bijlage 5).
De keuze voor de drie subthema’s ‘Imitatio’, ‘Variatio’ en ‘Aemulatio’ is gemaakt om het begrip Voorbeeldig inhoudelijk herkenbaar te maken. Ze geven de stof reliëf en daarmee handvatten voor de behandeling in de klas en het museum. Ze moeten echter niet gelezen worden als drie heel verschillende categorieën, maar als deelverzamelingen van Voorbeeldig.
De drie subthema’s vormen samen met de vier kunsthistorische periodes (1500-1750, 1750-1900, 1900-1945, 1945-heden) een matrix van twaalf delen. Elk afzonderlijk deel is gekoppeld aan een sleutelkunstwerk en twee voorbeeldige kunstwerken. Het ‘sleutelkunstwerk’ vormt letterlijk en figuurlijk een sleutel tot de inhoud van het betreffende subthema en periode. Een sleutelkunstwerk komt veelal één of meerdere malen terug in de bijbehorende schriftelijke bronnen. De ‘voorbeeldige kunstwerken’ zijn eveneens treffend voor de stof. Het verband met de schriftelijke bronnen is aanwezig maar minder expliciet Er zijn dus 12 sleutelkunstwerken en 24 voorbeeldige kunstwerken. De matrix van subthema’s en periodes treft u hieronder aan als figuur 1.

Figuur 1: Matrix van contexten en periodes (beschrijvingen 1 t/m 12 staan in bijlage 3)

Imitatio Variatio Aemulatio
1500-1750 beschrijving 1 beschrijving 2 beschrijving 3
1750-1900 beschrijving 4 beschrijving 5 beschrijving 6
1900-1945 beschrijving 7 beschrijving 8 beschrijving 8
1945-heden beschrijving 10 beschrijving 11 beschrijving 12


3.1.2 Probleemstellingen
Het begrip ‘probleemstelling’ is binnen de uitwerking van het thema op te vatten als een onderzoeksvraag waaruit de stof benaderd en verkend kan worden. Het thema Voorbeeldig kan worden benaderd vanuit verschillende probleemstellingen (zie ook bijlage 2):
1. Waar halen kunstenaars, vormgevers en architecten hun voorbeelden vandaan? (bijvoorbeeld: uit de natuur, de kunst, het exotische, het nostalgische verleden of een toekomstbeeld)
2. Hoe onderzoeken kunstenaars, vormgevers en architecten ‘het voorbeeld’ en hoe verwerken ze het in hun eigen kunst? (letterlijk, conceptueel, functioneel, materieel; imitatio, variatio, aemulatio)
3. Op welke wijze zijn technische ontwikkelingen van invloed op de omgang van kunstenaars, vormgevers en architecten met 'het voorbeeld'? (bijvoorbeeld: grafische technieken, fotografie, computers)
4. Hoe worden cultuurhistorische ontwikkelingen gereflecteerd in het denken over en kiezen van 'het voorbeeld' door kunstenaars, vormgevers en architecten? (Bijvoorbeeld: religie, humanisme en verlichting; romantiek; industrialisering; socialisme; massacultuur; globalisering; digitalisering)
5. Hoe past de omgang van kunstenaars, vormgevers en architecten met 'het voorbeeld' binnen de kunstfilosofie? (Bijvoorbeeld: kunst als imitatie van de werkelijkheid; kunst als interpretatie; ideeën over schoonheid; ideeën over originaliteit)
3.1.3 Specificatie: exameneisen en stofomschrijving
Exameneisen binnen het thema zijn gerelateerd aan: a. de probleemstellingen (zie 3.1.2) en b. de kunstwerken in de stofomschrijving. Ze zijn echter zo geformuleerd dat ze ook van toepassing kunnen zijn op (vergelijkbare) kunstwerken die niet zijn opgenomen in deze omschrijving. De exameneisen zijn opgenomen in de Specificatie voor examenjaar 2017 (bijlage 3).
Het thema wordt, behalve door middel van probleemstellingen en exameneisen, ingevuld middels een stofomschrijving, deze kan van jaar tot jaar verschillen. De stofomschrijving bevat voorbeelden van kunstenaars, kunstwerken en tekstuele bronnen. Hoe de stofomschrijving vanaf 2017 vorm krijgt staat hieronder vermeld.
Het onderliggend format voor de stofomschrijving treft u aan als figuur 2 hieronder. Linksboven staat een omkaderde afbeelding van het ‘sleutelkunstwerk’. Dit werk is inhoudelijk en visueel een sleutel tot het betreffende subthema in de specifieke periode. Rechts daarvan zijn twee afbeeldingen te zien van andere ‘voorbeeldige kunstwerken’ die eveneens geschikt zijn de stof te behandelen maar materieel, formeel en functioneel van het sleutelkunstwerk en van elkaar verschillen.
Onder de afbeeldingen staan het thema, het subthema en het tijdvak opgenomen. Per subthema en tijdvak staan de exameneisen vermeld. Helemaal onderaan zijn verwijzingen naar de schriftelijke bronnen opgenomen. De laatste treft u ook aan in bijlage 6 van deze syllabus. De commissie benadrukt bewust voor de term 'Stofomschrijving' te hebben gekozen en niet voor de term ‘Stofbeperking’: de omschrijving dient niet gelezen te worden als een volledige en hermetische stofafbakening, maar als een kapstok (met twaalf haakjes) om het thema Voorbeeldig te concretiseren.

3.2 Het thema vanaf examenjaar 2017
Het thema van het centraal examen tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving vwo 2017 is: Voorbeeldig. Een onderzoek naar het voorbeeld binnen de beeldende kunst, vormgeving en architectuur aan de hand van een drietal subthema’s: 'Imitatio', 'Variatio' en 'Aemulatio'. In het onderzoek ligt het accent op vier periodes, te weten: 1500-1750, 1750-1900, 1900-1945 en 1945-heden. Daarnaast kunnen relaties worden gelegd tussen de kunst uit deze vier periodes en de periodes die worden genoemd in de basisstofomschrijving. De uitwerking van kunsthistorische periodes in de Basisstofomschrijving tehatex vwo (bijlage 5) dient als algemene achtergrond bij de examenstof (bijlage 3).
Het thema Voorbeeldig wordt vanuit drie subthema’s benaderd, namelijk ‘Imitatio’, ‘Variatio’ en ‘Aemulatio’. ‘Imitatio’ staat voor imiteren, ‘Variatio’ voor interpreteren en variëren en ‘Aemulatio’ betekent overtreffen. De opdeling van het thema aan de hand van subthema’s is gemaakt om meer houvast te bieden aan het brede begrip Voorbeeldig. Ook biedt het een ingang om het thema te verkennen.
Deze driedeling ‘Imitatio’, ‘Variatio’ en ‘Aemulatio’ werd onder andere tijdens de Italiaanse renaissance gehanteerd om een bepaalde omgang met voorbeelden te beschrijven. Tegenwoordig is deze omgang nog herkenbaar. Kunstenaars kunnen een voorbeeld willen imiteren. Een andere doelstelling kan een (her)interpretatie van het voorbeeld zijn waardoor er herkenbare en vervreemdende veranderingen ontstaan in het beeld en betekenis. Een andere ambitie is het voorbeeld te overtreffen, op welke manier dan ook. Naast de omgang met voorbeelden kunnen ‘Imitatio’, ‘Variatio’ en ‘Aemulatio’ ook voor een bepaalde waardering staan. Deze waardering kan echter verschillen, afhankelijk van plaats en tijd. Ten tijde van de renaissance kon ‘Variatio’ op de minste achting rekenen. Een eigentijdse variant van een (voor)beeld uit de klassieke oudheid werd veelal afgekeurd. ‘Imitatio’ was beter, maar ‘Aamulatio’ stond het hoogst in aanzien. In deze syllabus is deze rangorde veranderd, maar niet om een andere hiërarchie aan te geven: tegenwoordig is deze niet meer zo helder, omdat ze per werk en per context kan verschillen. Het was bijvoorbeeld lang ondenkbaar dat een foto van een reclamefoto beschouwd zou worden als een hoogstaand kunstwerk en meer dan een miljoen dollar op zou brengen, zoals bij het werk Untitled (Cowboy) uit 1989 van Richard Prince gebeurde op een veiling in 2007. Het oeuvre van Prince wordt niet enkel financieel bijzonder gewaardeerd, maar ook artistiek: het hangt in de belangrijkste musea en galeries. Tegelijkertijd zijn er, zowel onder het 'gewone publiek' als onder professionele kunstcritici genoeg mensen die de hoge waardering van Untitled (Cowboy) onbegrijpelijk of onterecht vinden.
Achtergronden bij themakeuze en invulling Voor het thema Voorbeeldig is gekozen omdat binnen de beeldende kunst, architectuur en vormgeving het voorbeeld door de eeuwen heen op verschillende manieren een belangrijke rol heeft gespeeld. Het thema poogt nauw aan te sluiten bij het beeldend onderzoek: vanuit de maker en zijn beeldend werkproces en de beschouwer vanuit zijn kijkproces. Dat kan overigens dezelfde persoon zijn, scheppen en schouwen gaan hand in hand. Een goed voorbeeld is de manier van werken van Marlene Dumas. Zij heeft een groot archief van voorbeelden in de vorm van foto’s waardoor zij zich voor haar schilderwerk laat inspireren. De foto’s zijn als voorbeeld binnen haar oeuvre nooit ver weg, ze zijn zelfs herkenbaar, maar Dumas gebruikt het voorbeeld keer op keer op een andere manier. Kunstenaars hebben eeuwenlang voorbeelden gebruikt om te imiteren (imitatio) waarbij een zo groot mogelijke visuele overeenkomst met het origineel het doel was. Het origineel kon een kunstwerk zijn maar ook de wereld om hen heen. Het origineel is dan een model, een wolkenlucht, tulp of een haas. De reproductie van de verschijningsvorm van het voorbeeld is in dit geval het doel. Kopienkritik (Kopieënkritiek) is de titel van een werk van Oliver Laric dat opgenomen is als ‘voorbeeldig kunstwerk’ in de jongste periode binnen het subthema ‘imitatio’. Laric heeft een installatie gebouwd op basis van het werk van de oude Griekse beeldhouwer Polykleitos, actief in de 5e en begin van de 4e eeuw voor Christus. Het oorspronkelijke werk van Polykleitos is helaas verloren gegaan maar dankzij Romeinse kopieën kan zijn nalatenschap toch bestudeerd en bewonderd worden. Om dit gegeven te illustreren stelde Oliver Laric een beeldengroep op waarmee de overeenkomsten in vorm en houding gelijk in het oog springen. Hij combineert dit werk met zijn videowerken (Versions) waarin de hedendaagse digitale kopiepraktijken gedemonstreerd en uitgelegd worden. Een digitale kopie is immers snel gemaakt. Laric poogt met Kopienkritik en Versions het problematische karakter van authenticiteit, originaliteit en oorspronkelijkheid binnen de huidige internetsamenleving aan te geven.
Interpreteren (variatio) is de tweede omgang met het voorbeeld. Het voorbeeld kan een bron van inspiratie zijn of in materiële zin er letterlijk stukjes van overnemen, er iets aan toevoegen, veranderen of ernaar verwijzen. Ze kan zelfs als geheel ongewijzigd worden overgenomen en in een andere context worden geplaatst waardoor het een andere betekenis krijgt maar er identiek uitziet. De beelden van Laric zien er bijna identiek uit als die van de oude Grieken en Romeinen. Door deze nieuwe beelden te
Versie 4, syllabus beeldende vakken vwo centraal examen 2017 nader vastgesteld 9
bespreken en te exposeren tegen de achtergrond van de hedendaagse digitale media en communicatiemiddelen krijgen ze een andere betekenis. Daar waar Polykleitos de zichtbare werkelijkheid voor de eeuwigheid in steen ietsje mooier wilde herscheppen, laat Laric zien hoe complex en veranderlijk die werkelijkheid inmiddels is. Een voorbeeld kan ook dienen als benchmark of om te overtreffen (aemulatio), in welk opzicht dan ook. Dat kan heel letterlijk in formaat, zeggingskracht, realisme of juist abstractie. Het kan ook wat breder opgevat worden. Kunstenaars waren vaak met elkaar in competitie, dongen naar dezelfde opdrachten of belichaamden in hoogsteigen persoon dominant artistiek succes. Juist deze dominantie kan voor andere kunstenaars werken als een tegenbeeld waarmee voor eens en altijd afgerekend moet worden. Goede kunst is vaak gelaagd en kan op verschillende manieren bekeken en geïnterpreteerd worden. Neem bijvoorbeeld het werk L.H.O.O.Q. van Marcel Duchamp uit 1919. Deze ready-made kan beschouwd worden als een imitatie van de Mona Lisa (1503-1506) door Leonardo da Vinci. Een ready– made is immers al eens gemaakt. Oorspronkelijk was de Mona Lisa een portret van Lisa del Giocondo en geschilderd ter gelegenheid van de geboorte van haar zoon Andrea en de intrek in haar nieuwe huis. Duchamp heeft een imitatie van het portret voorzien van een snor, een baardje en de letters L.H.O.O.Q. Een Franstalige lezing van de letters leveren een zin op die haar seksuele onrust beschrijft. Over mannelijke gezichtsbeharing van Lisa del Giocondo is niets bekend, noch over haar promiscue gedrag. Duchamp heeft geen gelijkend portret willen maken. Ook heeft hij niet de bedoeling gehad Lisa del Giocondo of het werk van Da Vinci belachelijk te maken door letterlijk en figuurlijk variaties aan te brengen op de kopie van het origineel. Wat hij wel op de hak wilde nemen is het idee waar het wereldberoemde schilderij vlak na WOI voor stond: de ultieme belichaming van tijdloze goede smaak en schoonheid. Duchamp geeft door een herkenbaar tegenbeeld als L.H.O.O.Q. commentaar op dat idee. Ironisch genoeg hangt het werk zelf nu in het Louvre van de moderne Franse kunst, het Centre Pompidou, en is op zijn beurt een icoon geworden van de beeldende kunst tijdens het interbellum. En zoals Leonardo da Vinci de verpersoonlijking is van de uomo universale, is Marcel Duchamp dat van de conceptuele kunst. L.H.O.O.Q. is dus te vangen in elk afzonderlijk subthema (imitatio, variatio, aemulatio), maar ook in alle drie tegelijk. Duchamp zet de beschouwer schaakmat.